Volgens de leer van de drie-eenheid, het woord drie-eenheid komt overigens nergens in de Bijbel voor, zijn God en Jezus één maar dit is in strijd met diverse teksten waarin God duidelijk aangeeft dat Hij enig en ongedeeld is:
God zelf zegt heel duidelijk dat er niemand meer dan Hij alleen is.
| (Deuteronomium 4:35) U is het getoond, opdat gij wetet, dat de HEERE die God is; er is niemand meer dan Hij alleen! |
| (Deuteronomium 6:4) Hoor, Israel! de HEERE, onze God, is een enig HEERE! |
| (2 Samuel 7:22) Daarom zijt Gij groot, HEERE God! Want er is niemand gelijk Gij, en er is geen God dan alleen Gij, naar alles, wat wij met onze oren gehoord hebben. |
| (Deuteronomium 4:39) Zo zult gij heden weten, en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel, en onder op de aarde, niemand meer! |
| (Deuteronomium 6:4) Hoor, Israel! de HEERE, onze God, is een enig HEERE |
| (Jesaja 43:10-11) Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet, en Mij gelooft, en verstaat, dat Ik Dezelve ben, dat voor Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. Ik, Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Mij. |
| (Jesaja 44:6) 6 Zo zegt de HEERE, de Koning van Israël, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. |
| (Jesaja 45:5) Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; |
| (1 Samuel 2:2) Er is niemand heilig, gelijk de HEERE; |
| (1 Koningen 8:60) Opdat alle volken der aarde weten, dat de HEERE die God is, niemand meer; |
| (Marcus 12:29) En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israel! de Heere, onze God, is een enig Heere. |
Volgens Jezus eigen woorden is God zijn meerdere naar wiens wil Hij zich moet schikken.
| (Johannes 14:28) Gij hebt gehoord, dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen, en kom weder tot u. Indien gij Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is meerder dan Ik. |
| (Johannes 5:30) Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft. |
| (Mattheus 26:39) En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. |
| (Johannes 6:38) Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft. |
| (Johannes 7:16) Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen, Die Mij gezonden heeft. |
Andere uitspraken van Jezus waaruit is op te maken dat Hij niet ÉÉN is met God.
| (Mattheus 19:17) En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Een, namelijk God. |
| (Mattheus 27:46) En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten! |
| (Johannes 20:17) Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God. |
| (Math 20:23) .............. maar het zitten tot Mijn rechter-, en tot Mijn linker hand, staat bij Mij niet te geven, maar het zal gegeven worden dien het bereid is van Mijn Vader. |
| (Math 24:36) Doch van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen. |
Als Jezus en de Heilige Geest een eenheid vormen waarom is het tegenspreken van de Heilige Geest dan een onvergevelijk zonde maar tegenspreken van de "Zoon des mensen" niet?
| (Mattheus 12:32) En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende. |
| (Lukas 12:10) En een iegelijk, die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben, dien zal het niet vergeven worden. |
Schrijvers van het NT waren blijkbaar niet op de hoogte van de drie-eenheidsleer want de Geest wordt nooit vermeld als God(Vader) en Jezus(Zoon) in één adem worden aangehaald.
|
(1 Johannes 1:3) Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader, en met Zijn Zoon Jezus Christus.
(1 Korinthiers 8:6) Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem. (Jakobus 1:1) Jakobus, een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus; (1 Korinthiers 3:23) Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods. (1 Korinthiers 15:24) Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben (Lukas 9:26) Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komen zal in Zijn heerlijkheid, en in de heerlijkheid des Vaders, en der heilige engelen. (Openbaring 22:1) En hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods, en des Lams. |
Als Jezus God is, hoe kan Hij dan wijzer worden bij het opgroeien en door wie of wat verkreeg Hij deze wijsheid.
| (Lukas 2:52) En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte, en in genade bij God en de mensen. |
De schrijver van Johannes maakt er een Zes-eenheid van maar het wordt algemeen aangenomen dat de woorden "de Vader, het Woord en de Heilige Geest" zijn toegevoegd door voorstanders van de leer van de drie-eenheid. De toegevoegde tekst, hier in rood, wordt het "Comma Johanneum" genoemd.
| (1 Johannes 5:7-8) Want Drie zijn er, Die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een. En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot een. |